Juli 1999 |
|||||
Artikel | |||||
UIT EGOISME WAARSCHIJNLIJK. Op het spreekuur van een blote-voetendokter in Peru. Wat bracht Annette Kuipers ertoe om ontwikkelingswerk te gaan doen? Een reis naar de Tjopcha-indianen in de Centrale Andes. Het is half zes, nog donker buiten. Ik meld me bij het hoofdkwartier van Artsen zonder Grenzen in Lircay, Andes, Peru. Het is gehuisvest in een eenvoudig gebouw aan een rivier, die nu het regentijd is, vervaarlijk kolkt. De ongeplaveide weg ervoor, die gisteren nog stoffig was, is de afgelopen nacht veranderd in een modderpoel. Zo’n zes jaar geleden werd het gebouw nog gebruikt door het Peruaanse leger die de Sendero Luminoso (Lichtend Pad) bestreed. Deze guerillabeweging was lange tijd oppermachtig in dit gebied. Gisteren liet Annet Kuipers, die in deze provincie voor Artsen zonder Grenzen werkt, me het kantoor zien. Kaal en verwaarloosd, schaars gemeubileerd. Op de gang een grote landkaart. Spelden op de plekken waar zich de dorpen bevinden die binnen de grenzen vallen van het gebied waarvoor een project basisgezondheidszorg is opgezet. Zij liet me ook de opslagruimtes zien aan de achterkant van het gebouw. Op sommige plaatsen zijn de muren beschilderd met heldhaftige, gezagsgetrouwe symbolen en leuzen. Veel mensen vinden het niet prettig om in dit gebouw te komen. Hier werden de mensen verhoord die werden verdacht van samenwerking met Sendero. Er gebeurden dingen, die de inwoners van Lircay liever vergeten. De chauffeur die de vertrouwenwekkende naam Angel draagt en Annet staan al op me te wachten. We kunnen meteen vertrekken. Onderweg kan ik dan het gesprek hebben, waar ik om vroeg. Ik wil weten waarom deze vrouw in haar eentje een jaar lang in deze uithoek, een dorp in het Centrale Andesgebergte, wil doorbrengen. ‘Ik kom uit een groot, gezellig gezin.Uit Twente; Hengelo. Al heel jong verwonderde ik me over mijn oudere zusters, die vast van plan waren te trouwen, kinderen te krijgen. Niet dat ik dat persé afwees, maar bijna alle gesprekken gingen over man en kinderen en over hoe mooi hun huis was ingericht, of je een elektrisch fornuis moest nemen of beter op gas kon koken. Ik vond dat nou eenmaal niet zo boeiend. Zo’n leven leek me saai. Ik vroeg me af of er misschien nog iets anders bestond, iets dat minder voor de hand lggend was. Ik kondigde aan dat ik door wilde leren. Daar keken ze van op, want het studeren kwam me niet bepaald aanwaaien.’ Buiten strijkt het eerste daglicht over de bergtoppen. We haarspelden naar boven en schuiven na elke bocht een nieuw uitzicht binnen. Riviertjes storten zich van de hellingen, zoeken de diepte op, de bedding van de grote bruingrijze rivier die de bergketen doorklieft. We zijn op weg naar Acobamba, waar een team gezondheidswerkers verblijft aan wie Annet Kuipers leiding geeft. In 1997 heeft Artsen zonder Grenzen, op verzoek van de Peruaanse regering, een basisgezondheidszorg opgezet voor de twee armste provincies in de Centrale Andes. Tot op de dag dat de leider van ‘Lichtend Pad’, Abimaël Guzman in 1992 werd gearresteerd heeft de bevolking van dit gebied vele jaren lang geleden onder het geweld dat tussen de regeringstroepen en de guerillabeweging was losgebarsten. Daarna werden duizenden mensen opgepakt en wel of niet schuldig bevonden aan vaak onvermijdelijke samenwerking met de terroristen. Ook nu nog wachten deze mensen, soms al jaren lang in de overvolle gevangenissen op hun proces. Anderen trokken, gedwongen door armoede, naar de steden. De mensen die achterbleven waren berooid, getraumatiseerd, vaak ook zeer ongezond en ondervoed. De nieuwe Peruaanse regering heeft sindsdien geprobeerd iets voor deze regio te doen. Overal zijn kleine poliklinieken en ziekenhuizen opgezet, waar men soms eenvoudige operaties kan verrichten. Een belangrijk probleem was, dat de meeste mensen geen vertrouwen meer hadden in de overheid. In de beginperiode werden vaak ernstige fouten gemaakt zoals bijvoorbeeld, het afdwingen van sterilisaties. Artsen zonder Grenzen heeft in de afgelopen tijd veel vooruitgang geboekt door een ander systeem te introduceren. De inwoners van de dorpen mochten zelf twee mensen uitkiezen. Eén werd opgeleid tot ‘partera’, vroedvrouw (man) en één tot ‘promotor’, een soort blote-voetendokter. Ze krijgen onderricht van teams, middels cursussen. Deze teams bestaan uit Peruanen die deskundig zijn op het gebied van gezondheidszorg. Ze superviseren de promotor of partera bij de uitvoering van hun taken. Deze taken bestaan uit het stellen van primaire diagnoses, het geven van eenvoudige adviezen en medicatie en het doorverwijzen van patiënten naar een centro de salud bij vermoedens van ernstige ziektes of complicaties. Het ligt in de bedoeling, de verantwoordelijkheid voor deze vorm van gezondheidszorg over te dragen aan de Peruaanse regering en Annet zal zich intensief bemoeien met de wijze waarop deze overdracht plaats moet vinden. ‘Ik begon in de verpleging. Toen ik nog maar net mijn diploma op zak had ging ik met een paar vriendinnen naar Engeland. Daar liepen we op een dag een ziekenhuis binnen. Het bleek een van de eerste echte revalidatiecentra te zijn, die na de tweede wereldoorlog waren opgericht en het had een eigen vliegveld. Er werden patiënten uit de hele wereld ingevlogen. In die tijd waren dat vaak soldaten uit Belfast en uit Israël met rugwonden, verbrandingen, dwarslaesies. Mijn vriendinnen en ik hebben gesolliciteerd en we werden aangenomen. In Londen leerde ik een Pakistaanse arts kennen. Hij werkte in een kinderziekenhuis. We waren van plan om samen naar Amerika te gaan, maar uiteindelijk wilde hij toch terug naar zijn eigen land. Als ik meegegaan was, zou ik gebonden zijn geweest aan de regels die in dat land voor getrouwde vrouwen golden: een sluier dragen, je identiteit inleveren. Dat kon ik niet. Ik heb ontslag genomen, mijn rugzak gepakt en ben een jaartje gaan zwerven. Daarna heb ik mijn leven in Nederland weer opgepakt, in ziekenhuizen gewerkt, nieuwe diploma’s gehaald: onder andere wijkverpleging. Er doen zich soms belangrijke momenten in je leven voor. Misschien berusten ze wel op louter toeval, maar ze werken als keerpunt. Ik werkte in een huis voor blinde bejaarden en had bedacht dat we elke week een thema zouden kiezen waarover we van gedachten zouden wisselen. Op een keer was het thema: ‘een grote wens -en wat is daar van uitgekomen?’ Het bleek dat de verlangens van die oude mensen soms maar klein waren geweest, gemakkelijk te realiseren: Parijs zien bijvoorbeeld, een taal leren, maar in de meeste gevallen waren ze niet in vervulling gegaan. Ik dacht toen na over mijn eigen wensen en verlangens. Ik wilde dat die wèl uitkwamen. Ik wilde iets anders, elders in de wereld en bedacht dat wellicht te kunnen bewerkstelligen als ik kon worden uitgezonden in het kader van een ontwikkelingsproject. Mijn diepste drijfveer was dus niet: arme mensen helpen, niet dat soort idealisme. Al blijf ik natuurlijk wel de dochter van een vakbondsman. Ik ben altijd actief geweest in ondernemingsraden en in organisaties die het leven en werken van specifieke groepen mensen willen verbeteren. ‘Ik wilde werken in het buitenland’. Ik beet me als een terrier vast in die idee en realiseerde me dat ik, om mijn doel te kunnen bereiken meer te bieden moest hebben. Ik heb geld geleend en ben een H.B.O.-opleiding gaan volgen voor management in de gezondheidszorg. Tot mijn verdriet kwam er onverwachts een kink in de kabel, omdat ik ernstige rugklachten kreeg. Ik werd daardoor genoodzaakt, mijn ambities opzij te zetten: een enorme teleurstelling. Ik ben afgestudeerd en heb toen een leidinggevende functie aanvaard bij de kruisvereniging Noord-Groningen. Daar heb ik een aantal jaren met plezier gewerkt tot de tijd aanbrak van onophoudelijk gereorganiseer. Ik kreeg in die tijd steeds meer pijn in mijn rug en, omdat ik ook uitvalverschijnselen kreeg moest ik worden geopereerd. Die operatie is mijn geluk geweest. Ik had totaal geen pijn meer en toen openden zich opeens nieuwe perspectieven. Ik heb mijn baan opgezegd en ben naar Antwerpen gegaan om een tropenopleiding te volgen. Eindelijk kon ik doen waar ik zin in had.’ Tijdens onze rit is het landschap steeds kaler geworden. We bewonderen de lama’s en de alpaca’s met felgekleurde strikjes in hun oren. Volgens sommigen een eerbetoon aan de aarde, volgens Angel zijn het doodgewoon oormerken om de kuddes beter uit elkaar te kunnen houden. In de verte zie je soms een eenzaam figuurtje zitten, een herder. Wat later zien we kleine felle paarden over de pampa draven. Ze worden bereden door Tjopcha indianen. Dit is hùn land. De Tjopcha’s vormen een gesloten groep, die zich hier in de hoogste gebieden heeft teruggetrokken. Hun oorspronkelijk animistische godsdienst heeft zich vermengd met het katholieke ‘schuld en boeteverhaal’, dat de Spanjaarden hier brachten. Ze kleden zich in het zwart. Op speciale dagen, maar ook als ze naar de markt of voor consult naar een blote-voetendokter gaan, hullen ze zich in kunstig geweven doeken en brengen veelkleurige versierselen op hun kleding aan. Ze spreken meestal nauwelijks Spaans. Hun taal is het Quechua, dat verwantschap heeft met de taal die de Inca’s ooit spraken. Het zijn trotse mensen die in lemen hutten onder middeleeuwse omstandigheden leven. Ze hebben zich indertijd fel tegen de invloed van de Sendero Luminoso verzet. Annet vertelt dat het in de beginfase van dit project moeilijk is geweest, om iets voor deze mensen te doen. Ze laten zich niet graag lichamelijk onderzoeken. Wanneer de vrouwen bevallen, mag daar in principe alleen hun echtgenoot bij zijn. Dit heeft geleid tot veel sterfgevallen onder moeders en pasgeborenen. Daar is nu gelukkig duidelijk verbetering in gekomen. Er is vertrouwen gewonnen, ook omdat er op de tradities van de verschillende bevolkingsgroepen is ingespeeld. Vrouwen bevallen meestal staande, zich vasthoudend aan een touw. Als ze door de partera’s worden doorverwezen naar een arts in één van de ‘Centri de Salud’ schrikken ze van de ziekenhuisachtige omstandigheden. Annets voorgangster was er trots op dat er de laatste jaren in sommige ziekenhuizen ruimtes zijn gecreëerd, waar ze nu op hun eigen traditionele wijze kunnen bevallen. ‘In principe gelden de contracten van Artsen zonder Grenzen voor één jaar.Voor mij is het de eerste keer dat ik voor deze organisatie werk, die voornamelijk inspeelt op oorlogssituaties en catastrofes. In sommige gevallen wordt er aan die noodhulp een vervolg gekoppeld. Je kunt de mensen toch niet eerst helpen en ze daarna meteen aan hun lot overlaten. Wat hier nu gebeurt is feitelijk ontwikkelingswerk geworden. Werk dat ik graag doe, vooral als het er toe leidt dat het uiteindelijk door de mensen uit het land zèlf overgenomen wordt. Voor ik hier kwam heb ik voor andere organisaties projecten gedaan, o.a. in Zambia en Jemen. Je hebt vaak maar summiere informatie over wat je te wachten staat. Het stelt me op een wonderlijke manier gerust, dat niet -weten. Het heeft iets bevrijdends als ik me na een tussentijds verblijf in Nederland weer in zo’n vraagteken kan storten. Ik voel me nou eenmaal onbehaaglijk in een wereld waar de dingen te veel kloppen, voor de komende jaren zijn vastgelegd in een agenda. Als ik tussendoor periodes in Nederland doorbreng, zoek ik daar tijdelijk werk, want dit werk levert geen sociale zekerheid of pensioen op. Vóór ik naar Peru vertrok heb ik een paar maanden in het Academisch Ziekenhuis in Groningen gewerkt, op de kinderafdeling, oncologie. Allemaal heel zinvol, maar ik zou het niet kunnen doen als vaste baan. Na een tijdje begint zoiets als een halsband om mijn nek te knellen. Als ik in een ontwikkelingsland ben heb ik dat gevoel nooit. Het is niet altijd makkelijk om een jaar in je eentje in de bush te zitten en als je een vrouw bent, levert dat vaak ook nog extra problemen op. Toch voel ik me dan ondanks de eenzaamheid krachtiger, verbonden met de wereld om me heen.’ Angel is van de weg afgereden of: er is geen weg meer. Tijdens de droge tijd, de langstdurende periode van het jaar, zal hier geen druppel regen vallen. Alles zal dor worden, bruin kleuren. De nachten kunnen dan ijzig koud zijn. Maar nu is de pampa hallucinant groen. Langs de bergstroompjes zijn terrasvormige aardappelveldjes aangelegd. Ze staan in bloei, dragen witte, soms lila of paarse bloemetjes. Als we hoger komen groeit er naast wat stekelige planten alleen nog ‘isjoe’, een uit pollen opschietend lang, stug gras, dat gebruikt wordt voor dakbedekking. Het lijkt erop dat we de weg zijn kwijtgeraakt, maar dan maakt Angel ons attent op een veldje met kleine, merkwaardige bouwsels. Op de keiharde, rotsige grond bevindt zich een miniatuurkerkhof- kruisen en kapelletjes van Madurodam-formaat. Het dorp bevindt zich dus wel degelijk in de buurt. ‘Buiten Nederland voel ik me met Nederland het sterkst verbonden. Ik mis mijn familie en vrienden en ervaar dat ik ze in feite in de steek laat. Uit egoïsme waarschijnlijk. Je merkt dat je daardoor mensen verliest, dat bepaalde cirkels zich voor je sluiten. Je kunt je gedachten, ervaringen soms niet meer delen. Het valt me trouwens op dat er maar weinig mensen zijn die, als ze getrouwd zijn en kinderen hebben, echte vriendschappen kunnen laten bestaan. Ook in de schaarse tijd dat je terug bent in Nederland spreek je ze zelden alleen. Een gesprek onder vier ogen schiet veel sneller de diepte in. Waarom zou je trouwens je gevoelens met de partners van je vriendinnen of vrienden moeten delen? Het feit dat ik zelf geen vaste binding met iemand ben aangegaan, in de zin van samenwonen, kinderen krijgen, heeft me ervoor behoed, iemand anders’ leven te gaan leiden. De kans daarop was best groot geweest, want in feite ben ik zo’n zorgzaam, zichzelf wegcijferend type. Ten opzichte van familie, vrienden en zelfs van gasten, die tijdelijk bij me logeren, schiet ik al snel in zo’n rol. Ik hecht groot belang aan onafhankelijkheid. Ook ten opzichte van mijn werk wil ik een stuk vrijheid kunnen bewaren. Ik wil niet iets doen wat ik niet wil of waarin ik niet geloof en wil onder alle omstandigheden kunnen zeggen wat ik vind. Ook bij ontwikkelingshulp gebeuren dingen, die niet kloppen en spelen machts-verhoudingen een rol. Ook daar proberen mensen hun eigen gebiedjes af te schermen, ten koste soms van een groter belang. Als me iets wezenlijk niet bevalt wil ik een vliegtuig terug naar Nederland kunnen nemen. In de tijd dat ik die vaste baan bij de wijkverpleging had, heb ik een klein huisje gekocht in Groningen. Met de hypotheek betaal ik ondertussen ook mijn oude studieschulden af. Voor mij betekent dat huisje een eigen plek op de wereld. Waar ik me wèl afhankelijk van voel, dat zijn mijn vrienden. Als ik dit werk niet meer kan doen hoef ik geen bankrekening te hebben, maar ik heb wel vrienden nodig. Omdat ik degene ben die weg gaat vind ik, dat ik initiatief moet nemen, me moet inzetten om die vriendschappen in stand te houden. Ik schrijf veel en krijg veel post terug. Ook komen mijn beste vrienden mij soms bezoeken, terwijl je hier beslist geen riante vacantie kunt houden.’ Ondertussen zijn we alsmaar verder gereden in de schijnbaar totale verlatenheid van dit landschap en, als de landcruiser ons over een kam van een bergrug tilt, ontdekken we beneden in het dal tussen grote, grillige rotsformaties een aantal huizen. We dalen af, draaien een modderig weggetje op waar we voor een groep gillende biggen uit moeten wijken. We zijn er, hier bevindt zich het huis van de blote-voetendokter, de promotor. Hij heeft spreekuur op een rommelig erf tussen twee lemen huisjes in. De nog wachtende patienten, in hun zondagse kleding, zitten of hangen tegen de muren aan. We worden verwelkomd door twee mensen van een team uit de dichtsbijzijnde plaats Acobamba. Ze stellen ons voor aan de partera en de promotor die vandaag door hen worden gesuperviseerd. De promotor legt schapenvachten op een stenen muurtje en nodigt ons uit om plaats te nemen. Daarna gaat hij verder met zijn werk, voert gesprekken met patiënten, stelt diagnoses en deelt medicijnen uit. Eén van de teamleden vertaalt voor ons naar het Spaans, want de voertaal is het Quechua. Vooral middelen tegen wormen zijn in trek. Geen wonder, het glimmende uit aluminiumplaten opgebouwde huisje dat we buiten zagen, waar zich de pas aangelegde latrine in bevindt, is een nieuw fenomeen in deze streek. Er bestaat geen sanitair. Elementaire hygiëne is een belangrijk programmapunt. De binnenplaats is bezaaid met stront, want voor de kippen, de geiten en de honden die hier rondscharrelen is de latrine van weinig nut. Gebruiksartikelen zoals pannetjes, servies, flessen, gedroogd lamavlees hangen aan touwtjes onder het afdak tussen skeletten van katten, die in staat geacht worden kwade geesten af te schrikken. Als de patiënten weg zijn, hebben Annet en de teamleden nog een gesprek met de promotor en de partera. Ze bekijken lijsten en statistieken. Patiënten en behaalde resultaten worden geregistreerd, problemen besproken. Ik ben onder de indruk van de jonge partera. Ze heet Alberta, is schitterend gekleed en zit kaarsrecht op de vuile grond. Twee jaar geleden werd ze door haar dorpsgenoten voor deze functie uitgekozen en ze heeft nu al een uitstekende staat van dienst. Twee kraamvrouwen met voorliggende placenta werden onlangs tijdig naar een ziekenhuis doorverwezen en brachten gezonde kinderen ter wereld. Er heeft zich het afgelopen jaar geen enkel sterfgeval voorgedaan. Aan het eind van de zitting zet zij haar zwarte met zilveren pailletten versierde hoed af, waarbij haar kleine harde handen met de vuile nagels me opvallen en vraagt of de promotor iets aan de jeuk op haar hoofd kan doen. Ze heeft luizen. We schieten allemaal in de lach. Als we weer op weg gaan rijdt Alberta een stukje met ons mee. In de cruiser hangt een vreemde, sterke geur. Annette zegt dat we de mest ruiken die hier als brandstof voor het koken wordt gebruikt. Na een tijdje beginnen we overal jeuk te krijgen. We hebben vlooien. Ik verlang naar mijn badkamer in Nederland, maar dat zit er voorlopig niet in. We zullen overnachten in het onderkomen van het team in Acobamba, de beste plek in het dorp. Het is een half afgebouwd huis. Op de binnenplaats bevindt zich een wasplaats met één kraan voor acht mensen. In het toilet is een primitieve douche aangelegd en er komt vandaag waarachtig een straaltje water uit. s’Avonds wordt er gezamenlijk gekookt en gegeten. Geslapen wordt er in kamers met tussenschotten van spaanplaat. De leden van het team gaan elke maand een week naar hun eigen huis in Ayacucho. De overige weken leven ze hier in communeverband. ‘Ik wil dit werk zo lang mogelijk blijven doen, hoop dat ik er fysiek toe in staat zal blijven tot ik niet meer voor mijn levensonderhoud hoef te werken. Vóór ik dit contract kreeg, liet ik me keuren door een arts die me nog van vroeger kende, uit Groningen. Hij vroeg me of het wel verstandig was me weer te laten uitzenden,of ik me niet beter op Nederland kon richten, in verband met de sociale zekerheid, met de toekomst. Maar ik leef niet in de toekomst. Ik leef nu.’ © Yolande Bertsch 27 juli1999 home
- M@GAZIJN - colofon |
|||||