|
|
|
|
Hoe het hem
gaat, vraag ik.
Hij zegt dat het wel gaat.
Meer of minder,vraag ik,
verwacht dat hij iets zegt,
iets legt in mijn hand die wegen wil,
desnoods niets van gewicht.
Als ik mijn ogen sluit of wegkijk,
kijkt hij dan?
Ik kijk:
zijn blik sluipt naar het donker buiten,
heel even zien wij ons
elkaar betrappend in de kamer staan.
Dan sluit hij de gordijnen,
sluist de ruimte weg, ons uit
en doet of hij niet merkt
hoe dwaas ik hier nog sta,
staar naar het dichte doek.
Hij pakt de krant, gaat zitten,
vraagt niet wat ik vroeg.
Ik vraag of hij gegeten heeft,
wij doen alsof en verder.
|
|
|